Technische informatie

De baan

De beugelbaan is een rechthoekig terrein wat is afgeschermd door een houten schutting met een hoogte van ongeveer 40 cm. De lengte van de baan bedraagt tussen de 9 en 12 meter en de breedte is tussen de 4 en 6 meter. Een uitgeholde goot (grep, grub of greppel genoemd) vormt over de hele breedte het begin va nde baan. Op 2,5 meter van de achterwand is in het midde nva nde baan de beugel verankerd. Deze poort wordt soms vastgemetseld maar ook wel in een houten blok gestoken (boumboks) en dan zodanig in de grond begraven dat de ring boven de baan uitstekkt. De vloer wordt op sommige plaatsen door middel van een kunststof mat gemaakt, maar de echte beugelaar neemt alleen genoegen met een lemen vloer.

Vroeger werd ook wel gespeeld op een vloer van gemalen as- maar vooral als de vloer vochtig was – werden de broeken van de beugelaars er niet beter op. Het beste is een baan, waarop een vlakke ondergrond, een leemlaag is aangebracht van ongeveer 10 cm. dik. Hierop komt dan een los mengsel van zeer fijn maaszand. Deze leemlaag werd ook wel vermengd met ossebloed, die een laag beter aan elkaar deed plakken. De beugelbaan moet helemaal vlak blijven en moet ook niet te droog zijn, want dan rollen de ballen te snel. Daarom moet deze regelmatig gewalst en nat gehouden worden zodat de leemlaag ook geen barsten gaat vertonen.

Vroeger lagen de beugelbanen altijd buiten. Zoals onder historie is vermeld, gebeurde dit op straten en pleinen. Toen later de beugelbane nbij cafés en boerderijen werden aangelegd, gebeurde dit meestal onder een boom. Het spel werd alleen zomers gespeeld en het beugelen in de schaduw was dan veel aangenamer.

Vanaf 1800 werd er soms boven de baan een pannendak aangelegd of werd deze overdekt met rietspannen. Thans zijn nagenoeg alle beugelbanen binnen gelegen. Dit maakt het mogelijk dat deze sport onder alle weersomstandigheden het hele jaar door beoefend kan worden.

De ballen

Het beugelspel wordt gespeeld met vier ballen. Tegenwoordig zijn deze ballen gemaakt van kunststof en hebben een doorsnee tussen de 16 en 18 cm. De ballen hebben een gewicht van 4 kg. Vroeger gebruikte men houten ballen. Deze werden gemaakt van palmenhout en vaak ook van beugen- of eikenhout. Nadeel van deze ballen was dat ze nogal snel scheuren gingen vertonen. De beste beugelballen werden gedraaid van het kernhout van de Quebracho. De Quebrachoboom is afkomstig van de Schinopsis Lorentzij en de Schinopsis Balansae, beude behorend tot de familie der Anacardiaceeën en veelvuldig voorkomend in Argentinië, Paraquay en Brazilië.

Het hout is bijzonder hard (Quebracho betekent bijlenbrekershout), het kernhout is donkerrood van kleur, moeilijk splijtbaar en zeer zwaar (soortelijk gewicht 1,25). Geen wonder dat deze houtsoort bij uitstek geschikt bleek voor d ebeugelsport. Zo werden onlangs nog enkele van deze ballen bij tuinwerkzaamheden te Ittervoort opgegraven.

Ondanks het feit dat de beugelballen meerdere tientallen jaren begraven zijn geweest, verkeerden ze nog in een dusdanige staat dat ze onmiddelijk voor het beugelspel gebruikt kunnen worden.

De beugel en het slaghout

Vroeger vormde in de baan twee gebogen houten palen een poort waarin de bal moest worden geworpen. Later is de houten poort vervangen door een in de grond gestoken ijzeren beugel. Deze heeft een doorsnede van 22 á 30 cm. Rond 1600 waren er beugels die draaibaar waren en in de 19e eeuw waren er beugels die de vorm van een acht hadden. De bovenste ring was kleiner dan de onderste ring en wist men de bal door de kleinste ring te slaan, dan kreeg men het dubbele aantal punten.

In Hunsel werd vaa keen boomstronk in de baan gegraven. “Mit ein gloeiend heitte sjtang waas ein gaat in de boumboks gemaaktj woa den de beugel in weirdj vastgehouwe”. In het begin werd de bal gespeeld door middel van een handworp.

Zoals uit het schilderij van Breughel blijkt, speelde men toen de bal met een sikkel, waaraan een steel was bevestigd van 1,5 tot 2 meter. Deze werd achter de bal gehaakt en al trekkend speelde men het spel. Later is hiervoor het slaghout in de plaats gekomen.

Deze houten spaan (klik- of handspaan) wordt thans “släger” of “palet” genoemd. Naast de puntsläger “wordt er veel gebruik gemaakt van het “sjupke”, welk het spelen niet zo vermoeiend maakt.